Sneeuwwit liggen.

Ook al is wit een kleur, ik heb nog nooit iemand horen zeggen dat wit kleur aan iets geeft. Wel kun je witjes zien en toch nog een beetje kleur hebben zoals de nauwelijks bedekte sneeuwwitte boezem die met carnaval werd bezongen. En ik herinner mij een buurjongetje dat al flink bezig was om te leren tellen.
”Oeveel konijnen edde gulder? Drie witte en nog ne witten.” Een glas met bier en veel 7-Up limonade, noemen ze een met een Frans woord ”Panaché” maar bij ons in het dorpscafé heette dat gewoon een ”Sneeuwwitjen.” Hoewel het een drankje was voor jongere mensen had het niks te maken met Sneeuwwitje en de zeven dwergen.
Het is niet zo dat iedereen van een wit sneeuwtapijt houdt maar vliegende zwarte sneeuw daar zit niemand op te wachten. Soms blijft de sneeuw mooi liggen en dan is het bij een stralend zonnetje glanzend wit buiten.
Maar ”sneeuwwit liggen” doe je binnen, al of niet onschuldig of onwetend tussen de witte lakens. Als de veldwachter in naam der wet met een onderzoek bezig was, kwam hij meestal als eerste bij Lenard terecht. Dat zal zo zijn redenen gehad hebben.
”K’eb van den nacht niks g’oord want ik lag sneeuwwit.”

Ut is maor da gut weet.
Ward

Ne kruip-in.

Piet de Vree van de Margaretsedijk reed zowat dagelijks met kar en paard naar ”ut durp van Raopenburg.” ”Kroop tur maor op”, zei Piet tegen de kinderen die toen nog allemaal te voet naar school gingen. Vandaar dat zijn bijnaam niet Piet de Kruip maar Piet de Kroop was. Een pantoffelheld kruipt als hij met vrienden op zwier is al eens onder de bank als ze zijn echtelijke woning per auto passeren.
Maar daarom is hij nog ”geenen kruip-onder”. Op Hengstdijkse kermismaandag ”zag tij er thuis een beest op kruipen” en bleef daarom met zijn ”maots” plakken in de cafés. Ze bedachten iets om de vriend van het gezelschap die volgens hen de ”kwaoiste vrouw” had, uit de nood te helpen.
De oudste van het vrolijke clubje had al rap een adequate oplossing voorhanden al was hij zich niet helemaal van alle risico’s bewust.
“Ge kruipt van de nacht maor bij mij op mijnen zolder” zei de onverschrokken feestvierder toen in het laatste café de veldwachter het sluiten kwam opzeggen. ”Daor staot nog een kermisbed mee ne goeien kapokken matras en daor kruipte gij maor op.”
En toch heet zo’n onverwacht en zeer welkom onderkomen bij ons op Hengstdijk niet ”ne kruip-op” maar ”ne kruip-in.”

Ut is maor da gut weet.
Ward

Ons leger

Net buiten ons taalgebied aan de Reuzenhoeksedijk woonde boer Putter.
Zoon Wannes was gedurende een aantal maanden mijn reisgezel naar de kazerne in Amersfoort.
We zaten zondagavond samen in de bus, op de veerboot en in de trein.
De laatste paar kilometer liepen we meestal te voet langs het spoor omdat enkele Arnemuidense vissers in soldatenpak de gewoonte hadden om de conducteur daar uit de trein te zetten.
Vanwege het aankomende weekend stond Wannes naast mij ”geljeirsd en gespoord” voor zijn kast opgesteld in de oude barak van ons legeronderdeel.
Een sergeant met een drankhoofd ging voor hem staan, greep een Uzigeweer uit de kast, keek loensend in de loop en riep:
”Van wie is deze zandbak”.
“Van mien meneer”, zei Wannes.
”Van mij, sergeant” corrigeerde de beroeps met stemverheffing.
”O, is tie van joe meneer”, was het antwoord.
”Van u”, klonk het bulderend.
”O, dan is tie toch van mien,” zei Wannes bedeesd en de hele barak daverde van het lachen terwijl de sergeant vertwijfeld naar buiten beende.
”Allemaal naar buiten voor het appel” waren zijn laatste woorden.
Dat gold niet voor mij.
Ik moest blijven omdat de voorraad sterke drank in de officiersmess tijdens mijn week strafcorvee onverklaarbaar was geslonken.
Een uurtje later glipte ik toch de kazerne uit want onze sergeant was dusdanig ”van zijn melk” dat hij dat wel niet zou merken.
”Sla munt uit je diensttijd” was destijds de slagzin van onze Koninklijke Landmacht en ik verkocht een fles cognac aan mijn vader voor in het café.
Ut is maor da gut weet.
Ward.
Ook te vinden op:www.hengstdijk.eu

 

Ons veirken

”Eest een kot en dan een veirken”, zei George en ging zelfverzekerd op zoek naar een vrouw.
Op den Bos had je Piet Kuut de fietsenmaker die een broer was van Joos de huisslachter. Jawel.
Bij Piet kostte alles een dubbeltje en in de etalage lag een plankje met de wervende tekst ”wat je niet in de etalage ziet vraag dat ook binnen niet.”
Werd er aan huis geslacht dan vroegen ze: ”Joos, ist geen schoon veirken?”
Steevast was dan zijn diplomatieke antwoord: ”Ik ’eb al mindere onder de knie g’ad.”
Een varken vetmesten deed zowat iedereen, ook de”caféouwers.”
Die kieperden vooral met de kermis en andere feestelijke gelegenheden de restanten bier, kletsen genoemd, in de trog bij het varken.
Zo ook bij Lambert op den hoek en daar moet dan wel het gezegde vandaan komen:”zoe zat as een veirken.”
Van een onbehouwen kerel zeiden ze op Hengstdijk:”groot veirken, grote pezerik.”
Op de Plattedijk, na de koffie met Hengstdijkse vlaai, hoor ik tante Stiene bij het vertrek nog zeggen:”we gaon eest nog naor ut veirken kijken.”
En op Lamzwjeirde daar ”lusten ze van ’eel ut veirken.”
Dat zal wel zo zijn want als er geslacht werd dan was ”de stjeirt en de snoeter voor de meid en de koeter.”
Ut is maor da gut weet.
Ward.

Ook te vinden op:www.hengstdijk.eu

Oppassen

”Agge op ouw eigen past, dan paste nie op nen rotten appel” heb ik heel lang geleden al eens gehoord in het winkeltje van Joos Roctus en Marie Muller op de Keuningsdijk.
Iemand die goed oppast kan het ”wijd bringen” denken we nog steeds.
”IJ è ne goeien oppas” zeggen ze van een kerel die goed in zijn vel en in zijn vlees zit.
Pas op want voor dagge ut weet, ij j’ut zitten.
En als het gepast was, dan zat er een fooitje aan vast.
Een oppassende man kreeg een dito vrouw die voor het huwelijk het manvolk op een gepaste afstand had weten te houden.
En als je tijdens je leven goed opgepast had dan was de spaarbankboek goed gestoffeerd.
”Van oppassen ist nie gekommen” wisten ze vroeger ook op de Pauluspolder te vertellen.
Want ”meises, wij ouwen ons mee geen mannenvolk bezig” was het devies van Thiele al had ze vier kinderen van evenveel mannen.
Althans, dat wier gezeed.
Maar of het versje ”Mie pas op, de melk komt op” in dit kader een diepere betekenis heeft weet ik niet.
Babysitten noemt men het oppassen op andermans kinderen en dat werd graag door jonge koppeltjes gedaan.
Als ze niet goed opgepast hadden werd dat hun verweten of ze kregen zelf een kind om op te passen.
Goed oppassen blijft dus nog altijd de boodschap.
Ut is maor da gut weet.
Ward.

Ook te vinden op: www.hengstdijk.eu