S

Sagrijnig, chagrijnig
Sanderendaogs, de volgende dag
Sallaoi, sla
Saluut, afscheidsgroet, saluu en de kost, bekijk het maar.
Samba, een pennywafeltje van Roos Kokien op Rapenburg
Saoves, in de avond
Santekraom, den eele santekraom, heel de boel
Santjes, proost, santé
Sassen, pissen
Sassing, Luntershoek
Schabbe, een overhemd, een kiel
Schabbemoukes, korte hemdsmouwen
Schaften, eten
Schaften, zij et ier niks te schaften, ze moet hier niet zijn
Schaftijd, etenstijd
Schallemaai, een mondharmonica
Schap, het hoogste schap, de bovenste plank
Schaoi, schaduw, schade
Schaoilik, onvoordelig
Schaopersoek, Schapershoek
Schaovelingen, afval van houtbewerking
Schap, een bergplank
Schappelier, een heiligen medaille
Schappelik, billijk, redelijk
Schapraoi, een voorraadkast
Schar, een ploegmes, ploegschaar
Scharlewiets, twee benen aan een kant, schrijlings
Scharminkel, lelijke, magere vrouw
Scharreljeir, iemand die in allerlei zaken handelt
Schee, een scheiding in het haar
Schee’n, scheiden; schee’n, scheede, geschee’n
Scheel, een deksel, loens
Schel, een schel wost, een plak worst
Schelf, een berging boven stal
Schelfoutsoek, Scheldevaartshoek
Schelleken, een plakje Schellen, schillen, schelden
Schetsen, schaatsen
Schielik, haastig
Schietlap, een lederen bandje voor bescherming arm bij het boogschieten
Schijten, ij kan daor op taofel schijten, al wat hij doet is daar goed, hij kan zich daar alles veroorloven
Schijtgat, kont
Schijtpapier, WC papier
Schijterig, aan de diarree, bang
Schijtlijster, een bangerik
Schijtuis, WC, bangerik
Schjeir, een schaar
Schjeirkast, een kastje met scheermes, wetleer en puimsteen
Schillen, schelen; schillen, schol, geschollen
Schillen, schelen, verschillen
Schilletje, licht alcoholische likeur
Schip, een boot
Schjeiresliep, scharenslijper
Schjeirkwast, scheerkwast
Schjeirriem, een wetleer voor scheermes
Schjeirstoel, stoel in scheer- en kapsalon
Schobbejak, een deugniet
Schoefel, een ongemanierd persoon
Schoenblink, schoenpoets
Schoentrekker, een schoenlepel
Schof, een gedeelte van een werkdag
Schof, bedieningshendel van een kachel
Schof, ut eerste schof, pauze rond negen uur
Schoftijd, schaftijd, etenstijd
Schoof, bijeengebonden graanhalmen
Schoon, nou stao der schoon op, nu heb je een probleem
Schoppense, kleur en afbeelding bij kaartspel
Schoppense, op schoppense loeren, de kans afwachten
Schoraos, een haas die in de schorren leeft
Schorseneelen, schorseneren
Schoteldoek, vaatdoek
Schou, schuw
Schouw, een schoorsteenmantel, schuw
Schouwer, een schouder
Schoven, eten
Schreeuwen, huilen
Schreper, krabber, voetveger aan buitendeur
Schrijven, administratie doen
Schudden, ge keut wel schudden, vergeet het maar
Schudden, beven; schud ons nog us een borrelken in zei Joos tegen de bevende cafébaas
Schuif, lade; de buurvrouw is een schuif, een pikante dame
Schuifken, het schuifken krijgen, geen absolutie krijgen in de biechtstoel
Schulpogen, niksen
Schuren, schrobben
Sebiet, dadelijk
Seens zijn, het eens zijn
Seffens, zo dadelijk
Sekuur, precies
Senter, van zijne senter gedraaid, flauw gevallen
Serzjant, een lijmtang
Seut, een sukkelachtige vrouw
Sibbedeeus, een sul
Sherrykuur, onorthodoxe vermageringskuur uit de jaren 1970; ‘mijnen buik kwijt zee onzen buurman en mijn rijbewijs oek’
Siepken, een kuikentje
Sies, van zijne sies draoien, flauwvallen
Siesken, het gaot as een siesken, het gaat als vanzelf
Sik, er een sik van krijgen, er meer dan genoeg van krijgen
Simpel, ne simpelen, een zwakzinnige
Singelen, tintelen
Sinksen, Pinksteren
Sins, sinds
Sintels, verbrande resten van steenkool
Sjaffeur, chauffeur
Sjaloes, jaloers
Sjans, geluk, aanspraak
Sjansen, flirten
Sjapap, een ventiel
Sjappietouwer, een vroege tokkie
Sjees, tweewielig rijtuig met kap
Sjetten, ne sjetten of sjerten draod, een wollen draad
Sjieken, tabak pruimen en uitspuwen
Sjiekenbak, een bak om pruimtabak in uit te spuwen
Sjouwerman, een ongeschoolde knecht om te sjouwen
Slag, geluid van een klok, een klap
Slag, ij è ne slag van de meulen g’ad, hij is zot
Slag voor keer, iedere keer weer
Slameur, romslomp
Slaon, slaan; slaon, sloog, geslogen
Slap, ik zijn zoe slap as een vodde, ik ben futloos
Slechten, land bewerken met eg
Sleekes, slapjes
Sleets, versleten
Slek, een slak
Slets, een open schoen, pantoffel, muil
Sliep uit, uitlachen
Slieren, glijden, glibberen
Slik, slijk, modder
Slikmossel, mossel gevuld met slib
Sloeber, een ondeugend persoon
Sloef, een pantoffel
Slok, slap, niet strak
Sloddervos, een slordig iemand
Slons, een slordige, sullige vrouw
Sloof, moegewerkte vrouw
Sloor, een armtierig vrouwtje
Slotslaaig, slordig
Smeires, in de morgen
Smekken, luidruchtig eten, smakken
Smiecht, een ondeugend persoon
Smikkel, mond
Smjeirlap, een smeerlap, een deugniet
Smis, een smidse
Smoel, een smoel as ’t gat van del, een hele grote mond
Snaor, een snaor los, een beetje gek
Snaps, jenever
Snee, er snee op ebben, er zin in hebben
Sneirken, schrijnen van wondje, zeer doen
Sneukelen, lekker eten, smikkelen
Snok, een ruk, een stroomstoot
Snokken, hard en onregelmatig trekken
Snokken, er ne flinken snok aangeven, er tegenaan gaan
Snokken, er goed aan snokken, er flink aan verdienen
Snosselingen, laatste restjes vlees in de saus
Snotkoker, een jochie
Snotneus, een jong kereltje
Snottebel, snot aan de neus
Snuivering, sneuverik; een verkoudheid
Snutteren, afsnutteren, beetje bij beetje afsnijden en opeten
Snuisteren, snuffelen, zoeken
Soepie, het eele soepie, het hele zootje
Soepjurk, een flodderjurk
Soeplepel, eetlepel
Soepoogen, waterige ogen
Soeptrien, een slordig vrouwtje
Soeselen, struikelen
Soeur, een non
Sokken, op zijn sokken afkommen, met een smoesje iets te weten proberen te komen
Soldaot maoken, verorberen
Solfer, zwafel
Solfersteksen, lucifer
Sop, van utzelfde sop overgoten, geen haar beter
Spaoi, een schop
Speek, een spaak
Speen, aambeien
Speeten, spatten, gaan speeten, vlug weggaan
Speetlap, spatlap, uit mijne speetlap, uit de weg
Spek, geriggeld spek, doorregen spek van een varken
Spek, zacht snoep
Spekken, de kas spekken, de kassa vullen
Spende, een kast met bergplanken
Speur, speur maoken, flink tekeer gaan
Spiksplinternief, gloednieuw
Spinnekop, een spin
Spinnekopbostel, een ragebol
Springstal, een stal waar een dier gedekt wordt
Spoegen, overgeven
Spoegsel, braaksel
Spriet, voorzijde lichaam en broek bij splitsing benen

Het kind was te solferen verbrand, heel erg verbrand.

Mee spek schieten is sterk overdrijven.

Ik zijn ut zoe beu as gespogen spek, erg beu.

Soepoogen is iets anders dan oogen in de soep, dat zijn vetdruppeltjes die op de soep drijven.

Uit mijne speetlap, maak dat je weg komt.

Er nie in spuggelen is flink bier of borrels drinken.

Nuchter spugsel helpt bij pukkels en puistjes

Nadat ze gestopt was mee caféouwen is het bij Paula nog een tijdje stille knip geweest.

Als je weet oe de stekken staon dan ken je de situatie.

Ik zou er een steksken onder willen steken, ik zou er van af willen.

Als een man zijn string kon trekken was hij zelfstandig en bekwaam.

Maar als hij over zijn string had getrapt, dan had hij een slippertje gemaakt en was hij buiten zijn boekje gegaan.

Dat is ongeveer hetzelfde als neffest de pot gepiest, dan was zijn vrouw waarschijnlijk even boos.

Als het er daardoor goed aoi gestoven, dan was er een flinke ruzie geweest.

Nuchter spugsel moest je aan huiduitslag smeren.

Ou dou struis, hou je goed!